Je bent hier: Hoofdpagina Technieken Fotograferen van het oppositielicht (Gegenschein)


Beste tijd van waarnemen

Dit artikel is denk ik niet meer dan een curiositeit voor waarnemers in Nederland, maar misschien kan het je nog eens van pas komen als je probeert het oppositielicht toch waar te nemen. Het oppositielicht is één van de zwakste lichtverschijnselen die waar te nemen zijn. Het oppositielicht ontstaat door terugverstrooiing van zonlicht door stof in het zonnestelsel, voornamelijk tussen Mars en Jupiter. Het is een vorm van droge heiligenschijn, hoewel de structuur geen schaduwing op zichzelf geeft (omdat de stofdeeltjes zeer klein zijn, met een zeer lage concentratie, en de zon geen puntbron is). Hierdoor is het oppositielicht niet zo goed gedefinieerd en wat uitgestrekter dan de meeste vormen van droge heiligenschijn in een open structuur.

Het oppositielicht is zeer zwak, een paar magnituden zwakker dan de Melkweg. Om dit verschijnsel te kunnen fotograferen heb je zeer lange sluitertijden nodig, dat onmogelijk is als er enige vorm van heiigheid of lichtverstrooiing is. Als je dus bij steden in de buurt woont, kun je het oppositielicht niet waarnemen.

Het oppositielicht, op deze foto duidelijk in het midden te zien, is een van de meest lichtzwakke verschijnselen die waar te nemen zijn. Bij fotografie heb je gevoelige films en relatief lange tijdopnamen nodig om dit verschijnsel goed vast te leggen.

Het oppositielicht is het best waar te nemen in het late najaar of vroege voorjaar, wanneer het tegenzonnepunt (in astronomische termen het oppositiepunt) zich niet in de buurt van de Melkweg bevindt. Het beste is om rond middernacht lokale tijd waar te nemen, wanneer de zon het diepst onder de horizon staat, en het oppositiepunt dus hoog aan de hemel. Je kijkt zo door minder atmosfeer, en lichten aan de horizon zijn minder storend.

Je kunt in Nederland wel proberen het te zien. Je zult moeten wachten totdat een actieve depressie met koufront over het land is getrokken om schone, koude polaire lucht aan te voeren, en dan de polder of heide opgaan. Bovendien mag de maan niet op zijn. Kijk van te voren op een sterrenkaart of met een computerprogramma waar het tegenzonnepunt zich bevindt, als je niet weet hoe je dit kunt vinden. Het tegenzonnepunt staat altijd op de ecliptica, waar de zon ook op staat. Het tegenzonnepunt is het punt waar de zon een half jaar eerder of later overdag aan de hemel zou staan. Als je dus in de winter kijkt, rond middernacht, staat het tegenzonnepunt dus hoog (rond 60o) aan de hemel in het zuiden. Er mogen geen heldere sterren, delen van de Melkweg of heldere planeten (Mars, Jupiter of Saturnus) dichtbij dit punt staan. Als dit wel het geval is zul je een aantal weken of maanden moeten wachten.1

Wanneer je op de donkere waarnemingsplaats bent aangekomen, moet je enige tijd je ogen aan het donker laten wennen. 20 minuten is aan te raden; je mag geen licht aanhebben! Ook een rood waarnemerslampje is al te fel. Het moet aardedonker zijn. Na aan het donker gewend te zijn geraakt moet je perifeer rond het tegenzonnepunt kijken (niet er direct heen), om het oppositielicht te ontdekken. Het is een lichtvlek die ongeveer 10o in diameter is. Je zoekt dus niet naar een heel klein vrij helder vlekje, maar een zeer diffuus redelijk groot lichtschijnsel.

Film en belichtingswaarden

Het oppositielicht is alleen te fotograferen met een gevoelige film die bovendien weinig reciprociteitsfout heeft. Ik raad je aan een Kodak Ektachrome 200 ISO film te gebruiken die je als 400 ISO belicht en later gecorrigeerd ontwikkelt (push-process). Ik heb verscheidene malen het oppositielicht gefotografeerd en merkte dat ik hierbij belichtingstijden tussen de 30 en 60 minuten nodig had op deze film, bij f/2.8.

Een digitale spiegelreflexcamera zoals de Canon 300D, 350D, 10D of 20D, of de Nikon D70 is veel beter dan film, in dit geval. Zet de camera op een volginrichting (equatoriale montering) die de sterren volgt, en belicht op 800 of 1600 ISO voor 5 of 10 minuten.

Lenzen

Als je geen volginrichting gebruikt, maken de sterren streepjes op de foto, en wordt het oppositielicht, als dat al op de foto te zien is, ook uitgewassen, omdat het bijna even snel met de sterren mee beweegt. Je moet dus zeker als de camera de sterren niet volgt, een groothoeklens gebruiken. Een 16mm-fisheye lens is ideaal, want deze heeft minder last van vignettering bij groot diafragma. Ook is bij een groter beeld (groothoeklens) het oppositielicht beter te onderscheiden.

Hoe later je gaat observeren, des te donkerder en helderder wordt de lucht, wegens afkoeling, en vermindering van het ionosfeerlicht dat 's avonds vrij helder is. Ook zijn meer mensen onder zeil later in de nacht, en is er dus hopelijk minder lichtvervuiling. Ik denk dat de beste tijd van waarnemen tussen middernacht en 2 uur 's morgens is.


1. Op 21 Februari 2003 in New Mexico kon ik het oppositielicht met enige moeite toch nog zien, hoewel Jupiter slechts ongeveer 10 graden van het oppositiepunt af stond. Ik moest Jupiter afschermen met mijn hand. Het oppositielicht was op dat moment ook maar ongeveer 40 graden hoog aan de hemel, in de buurt van de lichtvervuiling van de stad Socorro. Het is dus blijkbaar niet al te noodzakelijk dat heldere planeten ver van het oppositiepunt af staan als je het oppositielicht wilt waarnemen. Ik moet erbij zeggen dat ik wel van enige hoogte waarnam, rond de 2 km boven zeeniveau, en de lucht was helder vlak na een koufront.